Afwenden

 

De inleiding van een wending met een gelijkmatig gesteld en geboden paard en gelijkblijvend tempo met als doel een verandering van richting of het beginnen van een volte

 

Zo moet het eruit zien

Afwenden kan toch niet zo moelijk zijn, zou menig ruiter bij deze oefening kunnen denkne. Een beetje trekken aan de binnenste teugel en dan wendt men al. Theoretisch klopt dat in aanzet misschien en het lukt soms ook nog. Maar het ziet er dan zelden goed uit. Mooi en daarmee goed is afwenden pas als het volkomen soepel gebeurt in een meer of minder grote volte met een gelijkblijvende aanleuning, gelijkblijvend tempo, gelijkblijvende takt en onzichtbare ruiterhulp. Daarbij moet het paard zich tijdens de wending in --> lengtebuiging om de binnenste kuit van de ruiter buigen en meer druk leggen op zijn binnenste achterbeen. Op die manier ontloast het zijn binnenste voorbeen, een proces dat niet alleen de zuivere takt bij het afwenden in  stand houdt, maar ook - vooral in draf en galop - gewichtsslijtage voorkomt en daarom goed is voor de gezondheid. Vooral het laatste punt moet voor iedere ruiter een argument zijn om correct af te wenden, want of men nu in de natuur rijdt, in de ring of op een parcours, afwenden moet men oneindig vaak doen!

 

Kenmerken

 

 

Vaardigheden

 

Basisoefening, traint latere (zijwaartse) beweegelijkheid.

- Takt                              - Ontspanning
- Aanleuning                  - Schwung
- Recht richten              - Verzameling 

 

Doel van de oefening

 

Naast de duidelijke betekenis van een verandering van richting of een cirkelboog, heeft een mooi uitgevoerde afwending bovendien het effecht dat het paardzich een ogenblik om de binnenkuit van de ruiter buigt, met het binnenacvhterbeen meer onder het zwaartepunt komt en daarbij gewicht draagt. De spieren aan de binnenkant van zijn lichaam worden een ogenblik verkort en gelijktijdig wordt de buitenkant van het lichaam gerekt, een niet o spectaculaire maar toch wel een effectieve gymnastiserende oefening.

 

De meest gemaakte fouten,

 

Over de buitenschouder van het paard wegvallen, zijwaarts uitzwaaien, op de voorhand, omtrekken, hoeige volte, te laat/te vroeg, kromgetrokken in de nek, kantelen, eenzijdig aan een teugel trekken door de ruiter.

 

De juiste hulpen om fouten te vermijden,

 

Het juiste samenspel van alle hulpen is, net is niet als bij alle andere oefeningen, de basis voor een correcte uitvoering van het afwenden. Eerst geeft de ruiter zijn paard aan de buitenteugel een halve ophouden om het attent te maken, hij trekt de binnenteugel iets aan en stelt het paard iets naar binnen. De binnen-kuit van de ruiter drijft op de singel (het binnenachterbeen) naar voren, de buitenkuit ligt iets opvangend naar achteren, houdt zo de achterhand onder controle en brengt het paard ertoe zich in de lengteas om de binnenkuit van de ruiter te buigen. Op het moment van de wending wordt de binnenteugelhulp een beetje versterkt en de buitenteugel geeft iets mee.
Maar voorzichtig: niet 'weggooien', want dan loopt het paard weg over de buitenschouder. De buitenteugel blijft dus zo strak gespannen dat hij voor de schouder van het paard een uiterste grens vormt  en zo weinig dat het paard zijn buitenste halsspieren kan rekken en kantelen wordt voorkomen. De buitenteugel en buitenkant nemen als het ware de functie over van de rand waarlangs een paard uit zichzelf zou draaien.
Als het paard toch uitwijkt over de schouder, helpt meestal een tijdelijke contrastelling.
Een gereden paard wendt uiteindelijk aan de buitenteugel, de binnenteugel geeft alleen de stelling aan. Hoe beter de ruiter zich steeds concentreert op zijn hulpen, hoe nauwkeuriger hij later zijn paard in iedere gang met heel weinig hulpen kan wenden.